In 1869 dreigde er oorlog tussen Frankrijk en Duitsland. Op verzoek van de Franse keizer vervaardigde de scheikundige A. Mège Moeriès een goedkoop vervangingsmiddel voor boter ten behoeve van het leger, oorspronkelijk 'oleomargarine' genaamd. Frankrijk verloor de oorlog en de uitvinding werd daar niet meer toegepast. De eerste die in ons land bekend raakte met de kunstboter waren twee Bossche broers: J. en W. Cordeweener. Via een Brusselse zwager hadden zij vernomen van het nieuwe produkt. De broers bezaten een machinefabriek en zagen wel wat in dit nieuwe produkt. Echter, ze vonden het hele projekt te groot om alleen op te zetten en betrokken er de Jurgens uit Oss bij, een boterhandelaar. Gedrieën trok men in het voorjaar van 1871 naar het verwoestende Parijs en kocht er het octrooi. In Oss experimenteerde Jurgens met zijn oleomargarine. De belangrijkste grondstof daarvoor, de oleo of oleomargarine, werd in 's-Hertogenbosch geproduceerd door Cordeweener in zijn 'fabriek van stearine en elaïne'. Deze Bossche fabriek beschikte over een stoommachine van 8 pk voor de aandrijving van 'koude persen' die de elaïne (oleomargarine) scheidden van de stearine. Het werd een succes en in 1872 verwerkten de broers Cordeweener voor f 12.000,- per week aan grondstoffen. Hun voornaamste afnemer was 'de op schier ongeëvenaarde schaal werkende boterfabriek van de heeren Jurgens'. De Bossche fabriek heette toen Cordeweener & Cie, waaraan de twee Bossche broers, de twee broers Jurgens en J. Peeters - de eerder genoemde zwager uit Brussel - participeerden. Drie jaar werd er hard in deze fabriek gewerkt. Het grote probleem was echter om aan de grondstoffen te komen: er waren geen grote slachterijen in de buurt om aan het rundsvet te komen. Jurgens trok heel Europa door en benaderde alle abbatoirs. Nog was het te weinig en daarom gebruikte hij vanaf 1885 voortaan katoenzaadolie uit de Verenigde Staten. In 1875 verdween Cordeweener en Cie uit 's-Hertogenbosch. Voor Jurgens was het een te kleine leverancier geworden en daardoor werd besloten de fabriek naar België te verplaatsen, vlak bij een daar reeds bestaande smelterij van rundvet. Het jaarverslag van de Kamer van Koophandel maakt melding van de verhuizing. Zij merkt op dat méér industrieën de stad verlieten omdat de uitbreidingsmogelijkheden te gering zijn. De fabrikant Loeff was in 1873 naar Antwerpen verhuisd en een jaar later werd de machinefabriek van De Jonge en Plate gesloten. Een lakmoesfabriek was naar het buitenland vertrokken en de scheepstimmerwerf van Smulders was naar Utrecht gegaan. Ook Grasso zou een kortstondige tijd uit 's-Hertogenbosch vertrekken. In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw kwam er een kunstboterfabriek in de stad. Zij was gesticht dooe F. Nederveen die op 12 februari 1883 daartoe vergunning werd verleend. Oorspronkelijk gesticht in de Fonteinstraat verhuisde zij al spoedig naar de Zuid Willemsvaart. Nederveen had zich toegelegd op de fabricage van margarine voor gebruik op schepen en in de tropen. Ook leverden zij aan leger en marine. En dáárvoor was de uitvinding van Mège Moeriès juist bestemd geweest. |
1993 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : KunstboterBrabants Dagblad donderdag 10 juni 1993 |